dinsdag 15 november 2011

Over het lot

Het lot vraagt als de Sfinx uit het klassieke drama om een antwoord. Het neemt geen genoegen met sussende woorden, het laat zich niet met een kluitje in het riet sturen, het blijft een antwoord vragen.

En evenals de Sfinx verslindt het lot alles wat geen eigen antwoord geeft. Wie geen antwoord geeft wordt overgenomen; hij wordt het kind van zijn ouders, de kwalen van zijn lichaam, de stand van zijn bankrekening, een auto in de berm. Wie geen antwoord geeft wordt slachtoffer van het lot.

‘Het lot en de liefde’
Hans Korteweg

De liefde voor het lot

Het lot komt ons tegemoet in elk mens, waarmee we een betrekking aangaan. Een ieder wordt voor ons tot een lot, en wij voor hen. De liefde voor het lot betekent derhalve, dat ik zowel ieder lot liefheb, dat mij in de ander tegemoet komt en mij door de ander verrijkt, uitdaagt en raakt, alsook ieder lot, waarmee ik de ander verrijk, uitdaag en vaak ook raak. Hierdoor wordt iedere ontmoeting met een ander mens meer als enkel de ontmoeting tussen hem en mij. Het wordt een ontmoeting van beider lot, dat achter hem en mij werkt; gelukkig makend of pijnlijk, in dienst van de groei of van de begrenzing, leven gevend of nemend. De liefde voor het lot is daardoor de laatste liefde: het laatst eisend, het laatst gevend en het laatst nemend. In haar groeien wij boven onszelf uit.

Wat betekent dat voor ons afzonderlijk? Wanneer een ander mij buiten mijn zicht kwaad wil doen en mij iets ergs aandoet, op wat voor manier dan ook, is mijn eerste reactie daarop vaak, dat ik ook hem kwaad wil doen en op vereffening of wraak zin. Bekijk ik hem echter als aan zijn lot uitgeleverd en erken ik, dat dit lot door hem heen ook mijn lot wordt, dan plaats ik de ander tegenover mij niet meer enkel als mens. Ik plaats mij tegenover het lot- en heb het lief. Op dat ogenblik voeg ik mijzelf naar een over het lot beslissende macht, laat me daardoor aanraken, wordt anderzijds in mijn geraaktheid van kleingeestigheid gereinigd en blijf boven alles bij de liefde. Omgekeerd, wanneer ik voor anderen op een of andere manier tot een lot wordt, dat hen pijn doet, dat hen begrenst en hen tot afscheid en scheiden dwingt, weersta ik een gevoel van schuld, alsof ik uit eigenbelang en kwade wens of wil handel en niet, omdat ik aan het lot uitgeleverd ben, dat van hen en het mijne. Ook dit lot moet ik liefhebben, zoals het is, en ik wordt zo, door dit lot, schoon en gelijkwaardig.

Wie op deze manier het lot liefheeft, het eigen en het andere, hoe het voor beiden ook altijd tot eigen lot wordt, die is in overeenstemming met alles, zoals het is. Hij is er mee vervlochten en tevens staat hij er voor open. Zijn liefde heeft, omdat het een liefde voor het lot is, zowel grootsheid als ook kracht.

Uit ‘Gottesgedanken’,
Bert Hellinger
Amor fati - Friedrich Nietzsche (1844-1900)


'Mijn omschrijving van grootheid bij de mens is Amor Fati: dat iemand nooit iets anders wil hebben, niet naar voren, niet naar achter, nooit in alle eeuwigheid.'

Ecce homo, 1888
Amor Fati, de liefde voor het lot, betekent voor Nietzsche een onvoorwaardelijke bevestiging van het leven. Alleen de sterken zijn volgens hem tot die bevestiging in staat, omdat het werkelijk liefhebben en willen van je lot verbonden is met eeuwigheid. Als je iets echt wilt, dan wil je daar ook de eeuwige herhaling van. Als je de eeuwigheid ervan niet wenst, dan wil je het eigenlijk maar half. De grootheid van de mens bestaat eruit dat men het gewicht van de eeuwige herhaling van het leven kan verdragen.

Als je het leven als zwaar ziet, als een last, dan is de eeuwige herhaling ervan ondraaglijk zwaar. Als je het leven echter als licht ervaart, dan geeft de eeuwige herhaling je vleugels.

Amor Fati is een Latijnse uitdrukking die zoveel betekent als "liefde voor het (nood)lot", het liefhebben van dat wat onvermijdelijk is.

Stoa
De kern van de van de Stoa is het gegeven dat je maximale inspanningen moet leveren om het geluk te bereiken - in de visie van de Stoa, het leven overeenkomstig de wetten van de natuur - maar dat wanneer de dingen vervolgens anders lopen dan je had gehoopt, je dat lot moet omarmen.

Essentieel is het maken van onderscheid tussen de dingen waarop je invloed kunt uitoefenen en de dingen op welke je die invloed niet hebt. Tegenover die laatste sta je zodanig dat ze je niet “van de wijs brengen”, de stoïcijnse manier van de apathie.


Spinoza

Spinoza verwoordt een soortgelijk standpunt als hij zegt:

We beschikken niet over de absolute macht om dingen buiten ons aan te passen aan onze behoeften. Niettemin moeten we kalm de dingen ondergaan die ons overkomen en die ingaan tegen ons voordeel; als we ons er van bewust zijn dat we onze plicht hebben gedaan en dat de macht waarover wij beschikken niet zover gaat dat wij die dingen hadden kunnen vermijden, en dat we een deel zijn van de Natuur, aan wier ordening wij zijn onderworpen. Als wij dat duidelijk en onderscheiden begrijpen, dan zal dát deel van ons dat begrijpen wordt genoemd en dat het beste deel van ons is, daarmee totaal tevredengesteld zijn en het zal streven te volharden in deze voldoening".

Nietzsche

Het concept amor fati verwijst bij Nietzsche naar een welbepaalde houding van de mens ten opzichte van het lot. Hoewel Nietzsche geen duidelijke definitie geeft van hetgeen het lot behelst, is in ieder geval duidelijk dat het lot niet de voorzienigheid van een God is. Er bestaat dus geen god die een lotsbestemming met ons voorheeft.

Het lot bij Nietzsche

Het lot moet echter wel begrepen worden als iets dat gegeven is en waarvoor dus niet vrij gekozen is. Onder die noemer kan zowel ons karakter (dit omvat in brede zin ook de fysiologie van een individu als hetgeen ons overkomt worden gevat. Uit Nietzsche’s stelling dat ook de mens zelf een stuk fatum is, kunnen we immers afleiden dat ook ons karakter minstens voor een deel voorgegeven is. Ieder mens heeft namelijk een eigen karakter, dat hij niet zelf geconstitueerd heeft en dat voor een gedeelte de richting van het willen en verlangen bepaalt.

Het fatum is niet alleen zichtbaar in het karakter van mensen, maar ook in het gegeven dat de mens op allerlei gebeurtenissen geen beslissende invloed kan uitoefenen.

Verhouding tot het lot

Nietzsche is de mening toegedaan dat wij ons op een bepaalde wijze moeten verhouden tot het lot. Dit kan immers op verschillende manieren. De mens kan het lot beklagen of hij kan er onverschillig in berusten. Nietzsche daarentegen wil dat de mens het lot affirmeert. Nietzsche’s drukt affirmatie van het lot uit met het begrip ‘Bejahung’. Nietzsche beschouwt die affirmatie als een act van de wil en niet als een redelijk of logisch oordeel.

We kunnen deze affirmatie pas echt realiseren indien we ons begrip van de werkelijkheid vernatuurlijken en inzien dat we móeten handelen naar onze persoonlijke aard. De affirmatie van het lot kan pas worden voltrokken door het afrekenen met allerlei metafysische concepten als ‘vrijheid’, ‘God’ en ‘onsterfelijkheid’. Volgens Nietzsche loochenen de idealisten de noodzakelijkheid van de werkelijkheid door achter de gedetermineerde wereld van de verschijnselen een transcendentaal rijk te veronderstellen waarin we vrij zijn onszelf wetten te stellen. Daar komt nog bij dat deze transcendentale wereld superieur geacht wordt te zijn aan de wereld van onze ervaring. Het zichzelf de wet stellen resulteert bij Immanuel Kant" in een algemeen moreel principe, de zogenaamde "Categorische imperatief">, dat voorschrijft dat alle redelijke wezens gelijk behoren te handelen. Zo een moraal kan geen recht doen aan het individuele karakter van ieder mens. Het miskennen van het eigen karakter komt neer op een zelfontkennende vlucht,
weg van het eigen fatum.

In het christendom wordt op vergelijkbare wijze een metafysische wereld geïntroduceerd waartoe we toegang krijgen indien we tijdens ons leven op aarde ons bepaalde dingen hebben ontzegd. Het christendom heeft geen naturalistisch beeld van de werkelijkheid, omdat ze deze beschouwt als zijnde schepping. Het christendom geeft aan de hand van deze metafysica een morele beoordeling van de wereld en de mens. De moraal van het christendom geeft doorgaans aan wat verboden is. Zelfzucht en passies worden door het christendom als bron van het persoonlijk lijden beschouwd. Met de afkeuring van zelfzucht en passies worden, volgens Nietzsche, belangrijke aspecten van het leven verkleint.

Amor fati komt nu juist neer op het afwijzen van een wereld buiten deze wereld, omdat we alleen zo de werkelijkheid volledig kunnen affirmeren. We moeten de condities (bijvoorbeeld onze sterfelijkheid en onze lichamelijkheid) van het bestaan aanvaarden. Om in Nietzsches woorden te spreken: ‘we moeten niets anders willen, niet terugwaarts, niet voorwaarts en niet in alle eeuwigheid’.

Met het wegvallen van de metafysische wereld, die de wereld waarin wij leven van waarden voorziet, wordt de werkelijkheid waarden-loos. Het is nodig dat de individuele mens zelf zijn eigen waarden creëert. Amor fati behelst dat eenieder het lot dat hij zelf is affirmeert, omdat het fatum een onvervreemdbaar onderdeel van hem is, dat niet ondergeschikt kan worden gemaakt aan een algemene moraal.

Invloed van het individu op het lot

Het amor fati concept schrijft geen kritiekloze acceptatie voor van al hetgeen de mens doet en de mens overkomt. Aangezien de mens zelf ook een stuk fatum is, oefent hij invloed uit op de werkelijkheid. Nietzsche ziet een dynamische relatie tussen het karakter van het individu met de daaruit voortvloeiende wilsuitingen en de werkelijkheid die zijn invloed op de mens uitoefent. Hiermee keert Nietzsche zich tegen het idee van het lot als iets dat louter extrinsiek is aan de mens en dat de mens overkomt. Een mens moet nooit passief en zelfgenoegzaam worden, omdat hij zo in zijn ontwikkeling stagneert. Nietzsche beweert dat wanneer een mens het doel heeft zichzelf te overstijgen, hij bepaalde aspecten van zichzelf zal moeten afstoten en bepaalde praktijken zal moeten afkeuren.

Wanneer een mens ervoor kiest bepaalde dingen te doen dan leidt dit vanzelf tot het laten van andere dingen. Hij kan enkel zijn eigen fatum trouw blijven wanneer hij dingen afwijst die daarmee niet in overeenstemming te brengen zijn. Totale affirmatie van wat hem overkomt zou geen ruimte laten voor het eigene van zijn karakter.

In het vierde boek van Die fröhliche Wissenschaft § 341 formuleert Nietzsche een principe aan de hand waarvan we ons leven zouden moeten leiden. Op intrigerende wijze introduceert Nietzsche hier zijn eigen idee van eeuwigheid. In dit aforisme deelt een demon ons mede dat het leven zoals we dat geleefd hebben en nu leven zich eeuwig zal blijven herhalen. Een mens die het lot zoals dat in hem en in de rest van de werkelijkheid tot uiting komt, liefheeft, zal dit principe als de enige bevredigende morele maatstaf van het leven beschouwen. Weliswaar is ons bestaan eindig, maar de wens dat het eigen leven oneindig herhaald wordt, impliceert dat er geen plaats is voor een doel buiten het leven. Ons leven is volgens Nietzsche geen voorhal tot een leven in het hiernamaals, maar het vindt zijn doel in zichzelf.


Etty Hillesum verwoordt haar gevoelens over het lot dat haar treft als volgt:

En nu voel ik, hoeveel het is geweest, dat je me te dragen hebt gegeven. Zoveel moois en zoveel degelijks. En het moeilijke is, zodra ik me bereid toonde het te dragen, altijd weer veranderd in iets moois. En het mooie en grote was soms nog zwaarder te dragen dan het lijden, omdat het zo overweldigend was. Dat één klein mensenhart zoveel kan beleven mijn God, zoveel kan lijden en zoveel kan liefhebben, ik ben je er zo dankbaar voor mijn God, dat je míjn hart speciaal hebt uitgekozen, in deze tijd, om alles te mogen ondergaan, wat het ondergaan heeft”.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Laat een reactie achter