Hoe komt het toch dat mensen die de grenzen van hun kennis bereikt hebben een superprincipe aan het werk zien in plaats van eenvoudigweg te zeggen: ‘En voor het overige begrijp ik het niet’
Piet Vroon
Een boer gelooft dat het toevallig heeft gehageld op zijn akker; de wijsgeer weet echter dat het toeval niet bestaat en dat het onmogelijk was in de ordening van deze wereld, dat het die dag niet zou hagelen op die plek. Aldus Voltaire zo’n 2.5 eeuw geleden. Voor iemand uit onze tijd is deze domme, of in ieder geval voorbarige uitspraak gemakkelijk te weerleggen. Het is dan ook alleen omdat een soort standaardstompzinnigheid van ‘de’ wijsgeer zo treffend wordt geïllustreerd, dat ik het bovenstaande aanhaal.
Toeval’ is in het bovenstaande citaat synoniem met: zonder reden of oorzaak. De boer weet natuurlijk ook wel dat hagel niet zomaar uit de lucht komt vallen; en dat het met de weersomstandigheden te maken heeft, zal ook geen groot nieuws voor hem zijn. Maar deze boer schijnt te denken dat die omstandigheden ook anders hadden kunnen zijn, en daar heeft hij gelijk in. Nu gebeurt het wel vaker dat het hagelt en het is dan ook een gebeurtenis die niet gigantisch veel opzien baart. Voor een dergelijk ondubbelzinnig betekenisloos toeval zal ik in de rest van dit stuk meestal het woord ‘willekeurig’ gebruiken.
Heel anders zou het zijn wanneer het drie maal achtereen wel op het land van deze boer gehageld had, maar niet op de akkers van zijn buren. Voltaire zou weer zeggen dat het precies zo heeft moeten zijn en niet anders, maar het is niet vreemd als de boer zich nu op zijn hoofd zou krabben en te rade zou gaan bij de onderwijzer of de dominee, of zij misschien een verklaring zouden kunnen geven. Het gaat mij in het volgende om de interpretatie van dit moment van verwarring, waarin niet duidelijk is of het om willekeur of om noodzaak gaat.
Ik zal betogen dat de ervaring van het toeval een bijzondere relatie tot betekenis heeft; het is een grens waar betekenis ophoudt en begint - de betekenis van het toeval ligt onder andere in de mogelijkheid van betekenisloosheid.
Tijdelijke onzekerheid
Voltaire verbindt het niet bestaan van het toeval met wat volgens hem een even grote illusie is: de menselijke vrijheid. Hij denkt aan te tonen dat alle keuzes voortkomen uit redenen; dat de ‘wil’ even recht op zijn doel af gaat als een natuurwet. Volkomen onbewijsbaar beweert hij dat handelingen in het verleden en het heden niet anders konden en kunnen uitgevoerd worden. En over hypothetische gevallen zegt hij hetzelfde: als dit en dat, dat moet zus en zo. Al die handelingen leidt hij af uit rationele overwegingen, en in onze tijd zouden we dat kunnen aanvullen met opvoeding en aanleg. Dit zijn allemaal gevallen van makkelijk praten en van achteraf praten, maar het probleem van de vrijheid (dat niet zo simpel is als Voltaire dacht, maar ook weer niet zo onoverkomelijk als anderen denken) is nu juist dat zij onontkoombaar is voor degene die midden in de rotzooi zit. Zelfs als we de innerlijke verdeeldheid van mysterieuze fenomenen als driften en wil buiten beschouwing laten, blijft ons handelen problematisch, omdat we de gevolgen en de oorzaken ervan niet kunnen overzien. We zitten opgesloten in het Nu, hebben gedeeltelijk beschikking over het verleden, maar zeker wat de toekomst betreft moeten we het over het algemeen doen met zeer vage vermoedens. Vrijheid is dus geen reden voor triomfantelijkheid, maar, om met de zwartgallige Sartre te spreken:
We zijn er toe gedoemd om vrij,
en daarmee: verantwoordelijk te zijn. (Overigens zijn het uitzonderingsgevallen waarin dat speelt: meestal worden we geleid door de omstandigheden.)
Diezelfde toestand van rampzalige onwetendheid heeft een doorslaggevend belang voor het bestaan van toeval. Naar analogie met de onveranderbaarheid van het verleden en het heden, zegt Voltaire dat ook datgene wat nog moet komen noodzakelijk zo moet zijn. Misschien is dat wel zo. Maar het geval wil alleen dat we niet weten ‘wat moet zijn’. Dat alles vast ligt is dus misschien goed nieuws voor ‘de’ wijsgeer die zichzelf, door te poneren dat de verschillende tijdsoorten niet wezenlijk verschillen, buiten de tijd plaatst, maar voor een gewoon mens, die gebonden is aan zijn tijd, heeft die opvatting geen enkele betekenis. Hij kan natuurlijk wel vermoeden dat alles uiteindelijk te verklaren is, maar op het moment dat hij door een of andere rare gebeurtenis verrast wordt, is het relevanter dat hij in ieder geval nu nog niet weet hoe het precies zit.
We hoeven er dus geen natuurwetenschappelijke ideeën bij te slepen als het onzekerheidsprincipe of de chaostheorie. Het al te duidelijk aanwezige verschijnsel van de onwetendheid voldoet.
Hiermee is er een zeker ‘subjectief’ element bij het toeval aan te wijzen. Voor de argeloze toeschouwer mag het toevallig lijken dat juist de klavervrouw, die hij getrokken had, nu opnieuw uit het spel kaarten wordt gehaald en aan hem wordt getoond. Voor het gevoel van de goochelaar, die zo interessant staat te doen met het stapeltje dat volledig uit klavervrouwen bestaat, heeft het weinig met geluk te maken. Eerder zal hij met Voltaire zeggen: het heeft zo moeten zijn. Precies hetzelfde subjectieve verschil ligt in de positie in de tijd die we tegenover een gebeurtenis innemen. Wat toen zo onverklaarbaar leek, kan achteraf zo banaal zijn. Het toevallige bestaat alleen vanaf het moment dat de gebeurtenis plaatsvindt tot aan het opdoemen van de verklaring (of het vergeten).
Waardering
Door de voorbeelden mag het al duidelijk zijn dat het terrein van het toevallige zo goed als onbeperkt is, op allerlei volslagen onvergelijkbare gebieden speelt toeval een grote rol. Het woord is relevant bij de lotto, maar ook bij het krijgen van een ongeval waardoor je voor de rest van je leven ongelukkig bent. Je kan toevallig de juiste levenspartner krijgen, maar je kan ook per ongeluk je foutieve theorie bevestigd zien door de waarnemingen. Bij alle gevallen is er de mogelijkheid om het, naast onverschillig, als verrassing of als teleurstelling, als Komisch of als tragisch, als onschuldig of als angstaanjagend te ervaren.
De onverschilligheid neemt in dit rijtje een merkwaardige positie in. Bij de positieve of negatieve) waarderingen kan er gezegd worden: hé (verrek, krijg nou wat, asjemenou, etc.), dàt is toevallig. De onverschillige zal zeggen (vaak als reactie op de eerste houding): dat is alleen maar toeval. En hiermee zijn we al min of meer bij mijn bewering beland dat toeval zich op de grens van de betekenis bevindt: voor de eerste persoon zegt de gebeurtenis iets; voor de tweede zegt zij juist helemaal niets.
Uitgaand van de beschreven positie van onwetendheid bestaat er erg veel willekeur. De bovenste haar op mijn hoofd had evengoed een millimeter naar rechts kunnen zitten; deze zin had ik evengoed om 19:44 u. kunnen typen in plaats van vijf minuten eerder; ik had net zo makkelijk op andere voorbeelden kunnen komen; enzovoorts. Maar, zoals al gezegd: het willekeurige is niet identiek aan het toevallige. Het willekeurige is puur betekenisloos. Willekeur is de betekenisloze kant van toeval; als iemand zegt dat iets alleen maar toeval is, dan bedoelt hij dat het willekeurig is, en niets te betekenen heeft. Voor de gevallen dat toeval niet per se betekenisloos is, wordt wel de definitie gebruikt dat meerdere zaken, die schijnbaar niets met elkaar te maken hebben, samenvallen alsof ze wèl iets met elkaar te maken hebben.
Alsof; dat wil zeggen: het is niet duidelijk of er wel of niet een direct verband is. Dat verband zou een nog verborgen wetmatigheid kunnen zijn. Het zou ook eenvoudig logisch of causaal kunnen zijn met een voor ons onzichtbare schakel. Weer een andere mogelijkheid is dat beide zaken voortkomen uit een zelfde oorzaak. En tenslotte kan het ook nog zo zijn dat er helemaal geen verband tussen de twee zaken bestaat (afgezien van bijv. gelijktijdigheid). Degene die getroffen wordt door het toevallige weet op dat moment niet hoe het zit; hij kan daarbij, zoals gezien, op zeer verschillende manieren reageren: betekenis toekennen of betekenis ontkennen.
Een grapje van boven
Het standpunt van E. Bierens de Haan-Keuls komt overeen met dat van Voltaire wat betreft de ontkenning van het bestaan van toeval. Zij heeft het vermogen ontwikkeld om in de schijnbaar meest onbeduidende toevalligheden de hand van een beschermengel, of zelfs van de Schepper, te zien.
Zij zegt: Belangrijk is, dat men de Goddelijke symbolen, die op ons pad komen, leert begrijpen en herkennen. Dat zijn namelijk de wonderen in en van het leven. Open de ogen, open de oren en schouw in de verte, waar het eeuwig licht straalt. Wie er mee bezig is zich op deze wijze geestelijk te ontwikkelen, leert begrijpen dat toeval een voorbestemd iets is van de Goddelijke wereld.
Een van de vele voorbeelden die zij geeft, is dat zij twijfelt of, en bij welke organisatie, zij een aanvullende reisverzekering zal laten afsluiten. Zij staat al op het punt om met haar vragen naar de bank te bellen, als zij tot haar verrassing ontdekt dat er net een folder van de ANWB binnen is gekomen met alle nodige informatie. Waarbij de ingesloten acceptgiro alles nog makkelijker maakt. (Misschien zoek ik er te veel achter, maar het lijkt of zij met dit voorbeeld: een voorzienigheid die iemand aanraadt zich te laten verzekeren tegen ongelukken, iets heel gecompliceerds wil suggereren.)
Als keihard bewijs voor een hoger bewustzijn dat verantwoordelijk zou zijn voor orde achter de ogenschijnlijke grilligheid van het leven klinkt het misschien niet al te sterk. Maar bij unieke en onherhaalbare zaken als wonderen is bewijzen een netelige kwestie. We kunnen mensen met dit soort ervaringen/overtuigingen wel verwijten dat zij weinig sceptisch zijn.
Nog een laatste citaat van deze vrouw met de open ogen en oren. En wel naar aanleiding van het merkwaardige feit dat wel vier keer op een dag de harp, of harpmuziek, opvallend aanwezig is (in een gesprek, op de radio, enz.):
Het kon niet op met de harp. De grote wijze Jung zou weer uitroepen: 'Zie en hoor! Dit is weer een synchroniciteit.' (Echtgenoot) Juliaan en ik riepen samen uit: 'Weer een vriendelijk bewijs van een teken uit de andere dimensie.' Het zijn soms kleine, speelse grapjes, waarvan ook de geestelijke wereld zich kan bedienen. Want humor is niet alleen een aardse zaak!
De voorbeelden die zij geeft zijn uitsluitend fijne, verrassende, of in ieder geval onschuldige gebeurtenissen en zij kan er niet alleen heerlijk om lachen, maar het is duidelijk dat deze schijnbare toevalligheden haar leven een soort diepte geven; voor haar knapt het hele bestaan bijna uit zijn voegen van betekenisvolheid. Merkwaardig is dat zij het heeft over het begrijpen van de 'Goddelijke symbolen'. Misschien is het haar bedoeling om de interpretatie aan de intelligentie van de lezer over te laten, want zelden zegt zij er bij wat dit of dat schijnbare toeval nu precies te beduiden heeft. Voor haar lijkt alles wat onverklaarbaar of onverklaard is direct een bewijs voor haar alomvattende en alles verklarende visie. Het is niet uitgesloten dat haar visie overeenkomt met de werkelijkheid, maar voorlopig houd ik vast aan de stelling dat onze positie van onwetendheid fundamenteler is dan de theorieën van Voltaire en Bierens de Haan-Keuls.
Wat bovendien opvalt bij degene die per se betekenis wil zien in een toevallige gebeurtenis, is dat de gebeurtenis nu juist haar toevallige karakter verliest. De oorsprong van de interpretatie: de verrassing, wordt daarmee, zou je zeggen, feitelijk tot ongepast gedegradeerd.
Toeval als aanzet tot theorieën
Tegenover zo’n overmaat aan betekenis kan het een verademing zijn om mensen te horen beweren dat bepaalde opvallende verschijnselen alleen maar toeval zijn. Deze knorrige houding dat iets alleen maar dit of alleen maar dat is, wordt in bepaalde filosofische stromingen niet zo gewaardeerd, omdat zij verdere mogelijkheden en eventueel verborgen betekenissen afwijst. Deze hermeneutische moraal van de openheid is er op gericht om uit het leven te halen wat er in zit, om het terrein van de banaliteit af te breken, ten gunste van het terrein van de betekenis. Eén vorm van betekenis is samenhang. Het puzzelstukje krijgt zijn betekenis doordat het nauw aansluit bij de andere stukjes. Iets vreemds kan betekenis krijgen doordat er een link gelegd wordt met wat we al kenden, of zelfs al wanneer er een link gelegd wordt met andere vreemde verschijnselen. Het ontdekken van samenhang in de verschijnselen is waar de wetenschap zich mee bezig houdt. Door het schrijven van dit stuk kan ik enigszins geobsedeerd zijn door dit fenomeen, maar het lijkt me dat toeval een belangrijke bron van inspiratie moet zijn voor het verzinnen van theorieën die een bepaalde samenhang kunnen blootleggen.
In een Japans ingerichte theetuin in hartje Amsterdam, staat in het midden van de vijver een bamboe-constructie (in de reclamebladen voor tuin-accessoires aangeduid met 'waterklapper'). Iedere keer als een stuk bamboe volgelopen is met water, dan klapt het om. Dit duurt ongeveer anderhalve minuut, zodat de plons me elke keer weer even liet schrikken. Japanse meditatie-muziek klonk op de achtergrond en ineens hoorde ik gelijktijdig met de plons van het omslaande stuk bamboe een helder belletje. Het leek me dat het belgeluid bij de muziek hoorde, ook al was het schijnbaar eenmalig en klonk het op een willekeurig moment. Misschien had de muziek een maatsoort, maar voor mij was die te vaag om te kunnen volgen. Ik wachtte en nipte aan de lapsang souchong. Weer een plons en weer gelijktijdig een belletje. Ik zocht in het heldere water tussen de visjes naar een verborgen mechaniek, dat de waterklapper met een verdekt opgestelde bel zou verbinden. Niets. Rond en rimpelloos weerspiegelde de vijver het glazen dak van de tuin.
Even later klonk de plons en dit keer geen bel. Gek was het wel, maar waarschijnlijk was het alleen maar toeval. Nietszeggend, maar door (of: als) een speling van het lot wel opvallend. Het vermoeden van een verborgen mechaniek leek me nu wel erg sterk. Het bewegende bamboe zou dan de ene keer wel en de andere keer juist niet voor belgerinkel moeten zorgen. Ik keek naar de visjes en de exotische planten, rook de Chinese thee en mijn Hollandse sokken.
Plons -tingeling. Twee keer was al verdacht, maar nu ik voor de derde keer de geluiden precies op hetzelfde moment hoorde stond ik op en keek achter de grote stenen, tussen de planten, achter de rijstpapieren versieringen. Niets te vinden wat een verklaring kon opleveren. Ik pareerde de glimlach van het theemeisje en nam weer in kleermakerszit op het kussen plaats.
Allerlei mogelijkheden flitsten door me heen. Een elektronisch oog, dat van veraf op sommige momenten de beweging van het bamboe registreerde. Of misschien een onopgemerkt ritme in de muziek dat het tijdstip van het gerinkel voorschreef; in dat geval konden de drie toevallige gebeurtenissen herleid worden tot een enkele: een hele verbetering. Maar er waren ook andere mogelijkheden. Misschien wàs er een mystieke synchroniciteit; opgewekt door het opzettelijk spontane karakter van de muziek. Wie weet welke mysterieuze verbanden er bestaan buiten de ons bekende materiële kettingreacties? En ten slotte keek ik eens diep in het porseleinen kommetje. Hadden ze misschien iets in mijn thee gedaan, waardoor ik dingen hoorde die er niet waren? Toen de volgende plons klonk en geruime tijd later het belletje, werden mijn theorieën grotendeels gefalsifieerd. Toch was het merkwaardig. Dat het alleen maar toeval bleek, nam niet weg dat het gebeurde verrassend toevallig was.
Het is aannemelijk dat soortgelijke ervaringen voorafgaan aan het ontstaan van veel uitvindingen en nieuwe inzichten. De toevallige gebeurtenis vraagt om een reactie, die heftiger zal zijn naarmate de gebeurtenis onwaarschijnlijker overkomt. Bijvoorbeeld als de kat in verschillende weekeinden aan het bed begint te krabbelen, precies op de tijd dat je doordeweeks altijd opstaat; dat vraagt om een verklaring. Of als er rond de tijd van het uitsterven van de dinosauriërs een enorme komeet geweest moet zijn. Of dat er elke keer alleen een maansverduistering plaatsvindt wanneer het die nacht volle maan is. Enzovoort ... Vergeleken met het simpelweg ontkennen van het toevalskarakter door bij voorbaat een alomvattende rationele of religieuze theorie aan te nemen, is het zoeken naar verklaringen al veel vruchtbaarder en respectvoller ten opzichte van de werkelijkheid. Zolang zo’n verklaring niet gevonden is, dus tussen de intellectuele ergernis of opwinding en de tevredenheid van de onderzoekende mens, berust het toeval op de spanning tussen het absurde en het noodzakelijke. Het kan iets betekenen, maar het kan ook niets betekenen. Het is een knipperlicht, waarbij je niet kan lezen, maar ook niet kan slapen.
De bekoring van het verhaal
Een goed plot van een serieus verhaal wordt onder andere gekenmerkt door het lage aantal toevalligheden. In sommige uitstekende verhalen is er alleen aan het begin iets toevalligs en ontwikkelt zich de rest, hoewel niet voorspelbaar, met een grote innerlijke noodzaak. (Of in ieder geval met de schijn van noodzaak.) En het meeste toeval blijkt achteraf, of binnen het verhaal, of literair gezien, toch ergens op te slaan. Goede verhalen en toeval verdragen elkaar niet. De echte toevalsgebeurtenis (dus niet het speciaal voor een verhaal geprepareerde voorval) is een anti-anekdote; waar de anekdote altijd iets typerends laat zien van een persoon, laat het toeval juist niets typerends zien, hoe typisch het ook is.
Voorbeelden van slechte verhalen zijn opera, Hollywood-films en ook de meeste sprookjes, omdat opvallend veel wendingen door louter en wild toeval tot stand komen. Voor het gemak reken ik hier de bovennatuurlijke ingrepen ook mee: voor de hoofdpersoon en de luisteraar is het wonder een onverwachte en uitzonderlijke gebeurtenis, die daarmee sterk aan toeval doet denken. Die sprookjes zijn niet alleen onrealistisch omdat er zo veel toevallige gebeurtenissen in voorkomen. Integendeel: waarschijnlijk komt er in het werkelijke leven veel meer toeval voor dan in vertelsels. Nee, ze zijn vooral onrealistisch omdat die voorvallen zo goed passen in de verhaallijn. Het verhaal is dan ongeloofwaardig, omdat we de schrijver er van verdenken dat hij niet wist hoe hij het tegen de verwachting in toch nog goed of slecht moest laten aflopen, en toen maar de gemakkelijkste weg heeft gekozen. Toevallige gebeurtenissen in het echte leven, zijn dingen die nergens iets mee te maken hebben. Tegenover het ene voorbeeld van Bierens de Haan-Keuls waarin een gelukkig toeval iemands leven gered zou hebben, staan minstens dertig gebeurtenissen die volgens mij nergens op slaan. Zoals het wonder van de harpmuziek en de ANWB-folder. Dit ontbreken van context is misschien ook de reden dat we toeval zo vaak vergeten. Herinneringen blijven voor het merendeel hangen, omdat ze in een web van min of meer geassocieerde andere herinneringen zijn blijven kleven. Zo weten veel mensen nog de meest onbenullige dingen van het moment dat ze hoorden van de dood van de prinses van Wales. Een minimale link die gelegd wordt met andere verschijnselen, komt tot stand door de activiteit van het vertellen. De toevallige gebeurtenissen die we vol verbazing, en met een beetje nadruk, in de hoop ook de ander te verbazen, aan elkaar vertellen, blijven wel achter in het geheugen. Dit komt overeen (ik baseer deze gedachten overigens op eigen ervaringen, niet op statistieken) met het onthouden van dromen: degene die opgeschreven of bij het ontbijt verteld zijn, blijven in leven, de andere dromen (tenzij ze zo extreem bizar zijn dat ze bijvoorbeeld een hele dag beïnvloeden) raken in vergetelheid.
De menselijke geest wil eenheid zien; hij groepeert de verschijnselen op zo’n manier dat ze overzichtelijk worden. (Het ontstaan van genieën en helden is hier een mooi voorbeeld van: door al de daden die aan Herakles toegeschreven werden is deze legendarisch geworden. Hetzelfde geldt in zekere mate voor Jezus, Plato, enzovoort) Gekke, bijzondere dingen worden op een hoop gegooid, zodat zij hun buitengewone karakter verliezen. Het uitzonderlijke moet buiten de boot vallen. Dat zal mede het succes van het realisme in verhalen bepalen; het zogenaamde realisme is bevredigend, omdat het de suggestie wekt dat het werkelijke leven ook een verhaal is. Met een kop en een staart. 'Ja, zo gaan die dingen,' zeggen we na afloop. Maar dan zijn we er juist goed in getrapt, en vergeten we hoe veel selectie er te pas komt bij het realistisch ordenen van voorvallen. Bovendien heb ik gemerkt dat voor veel mensen de stap tussen mooi en waar heel klein is. Het feit dat een interpretatie rond is, samenhang vertoont, netjes oogt, is vaak reden om aan te nemen dat zij terecht is. Met het oog hierop is het niet gek om te veronderstellen dat ook de logica van een redenering in de eerste plaats een esthetisch argument is.
In komedie en slapstick, die bijna helemaal bestaan uit toevallige gebeurtenissen, zou dan, volgens het hierboven geuite vermoeden, hetzelfde gebeuren, maar dan indirect; via de ontkenning. Vooral wanneer de hoofdpersoon, die al die belachelijke samenlopen van omstandigheden moet meemaken, ernstig blijft, dan lachen wij des te harder. Waarmee we willen zeggen: wij hebben het wel door, hoor, zo gaan de dingen juist niet, dit is gek, normaal gaat het heel anders, normaal zit er altijd een zekere lijn in het leven.
Maar behalve de indirecte ontkenning moet de komedie nog een andere charme hebben; blijkbaar genieten we in de bioscoop of voor de televisie van het comfortabele gevaar om even te overwegen of het leven misschien helemaal niet zo goed geordend is. Degenen die een grote eenheid in de gehele menselijke geschiedenis denken te zien, zullen dan ook weinig gevoel voor slapstick bezitten. Of ze nu Paulus, Hegel of Marx heten.
Verlangen naar een stem uit de hemel
Wil ik nu zeggen dat het slecht is, of laf, of kleingeestig, om orde te verkiezen boven chaos? Als dat zo is, dan bega ik op dit moment de grootst mogelijke zonde. Met dit essay probeer ik namelijk in een samenhangend betoog zoveel mogelijk betekenis toe te kennen aan het verschijnsel toeval. (Ook al doe je dit fenomeen volgens mij dus juist pas recht door het erkennen van de betekenisloosheid ervan.)
In de geschiedenis van de wijsbegeerte wordt toeval als ‘het accidentele’ (sumbebekos) meestal alleen negatief beschreven: als niet behorend tot het wezen van een zaak, en als het niet-noodzakelijke of het uitzonderlijke. Volgens Aristoteles is een wetenschap die zich met het toevallige bezig zou houden onmogelijk, omdat wetenschap juist uitlegt hoe dingen tot stand komen en naar welke regels zij zich gedragen, terwijl het toevallige nu juist steeds de uitzondering op de regel is. Toeval is zo onwezenlijk, dat het amper bestaat.6 Hij is het met Plato eens dat de sofisten zich met schijnzaken bezig houden, omdat ze zich in hun retorisch gebabbel verliezen in bijzaken, zonder naar het wezenlijke te zoeken.
Blijkbaar wordt de wetenschap enerzijds geïnspireerd door de aversie tegen toeval, en anderzijds gestimuleerd door het geloof in het bestaan en het kenbaar zijn van het wezenlijke. Deze twee driften worden zinvol geremd door de eis van methodiek, waar Aristoteles zelf een bewonderenswaardig voorbeeld van is. En naarmate de methode strenger en gedifferentieerder werd, is het succes op het gebied van het verklaren en voorspellen toegenomen. Een overtuigend punt hierbij, is dat er systematisch gezocht wordt (al is het maar door collega’s) naar zaken die een bepaalde theorie onderuit kunnen halen. De twee beschreven passies zien we in sterkere mate bij religie en occultisme, maar hier zijn ze zo sterk dat elke vorm van methode volkomen ondergeschikt is gemaakt. Hier wordt juist alleen maar gebruik gemaakt van voorbeelden die de verschillende overtuigingen bevestigen; falsificatie komt niet voor in het religieuze woordenboek. Deze instituten en stromingen ontlenen hun kracht voornamelijk aan de selectie van verschijnselen, en verder aan dogmatiek en imponerende retoriek. En naarmate men zich hier meer aan onderwerpt, neemt het succes op het gebied van zielenrust toe.
Het bijna grenzeloze vertrouwen in de zinvolheid van schijnbaar toevallige zaken leidt er zelfs toe dat ‘toeval’ uitgelokt wordt. Dit geldt niet alleen voor Tarot en I Ching, maar ook is het in Calvinistische kringen wel gewoonte om de bijbel op een willekeurige bladzijde op te slaan. De gelovige vinger die dan zo spontaan mogelijk wordt uitgestoken, zou op die manier feilloos een veelbetekenende tekst aan kunnen wijzen.
Het is voor de hand liggend dat de gelovige sfeer meer betrekking kan hebben op de betekenis van het persoonlijke leven dan de natuurwetenschap. Deze verleiding is het grootst op het moment dat iemand zijn eigen leven ervaart als (schijnbaar) toevallig. Dit is een zeer merkwaardig verschijnsel. Ik stel me zo voor dat het meestal plaatsvindt wanneer mensen ‘s nachts niet in slaap kunnen komen, en vooral wanneer er iets bijzonders gebeurd is of staat te gebeuren. Dan denken ze: hoe kan het, dat juist ik, Piet Verdoorn, kantoorbediende in Breda, 43 jaar, naast mijn slapende Marja, hoe kan het dat juist ik vijftien miljoen gulden gewonnen heb, hoe kan het dat mijn leven is zoals het is? De tegenstrijdige toestand dat het hart bij wijze van spreken overloopt van besef van het bijzondere, van de betekenis van juist dit ene, eigen leven en dat tegelijkertijd geweten wordt dat het op zich zelf staat, dat het geen samenhang met een alomvattende context vertoont, deze paradox is bijna niet uit te houden. Het is ongeveer even moeilijk en tegennatuurlijk als om je favoriete snoepje op je tong te houden zonder te zuigen. De vraag zal dan ook snel weggeslikt worden door middel van overgeleverde theorieën of andere slaapmiddelen. Het alternatief dat alles puur willekeur is, dat het evengoed anders had kunnen zijn en dat je er zelfs helemaal niet had kunnen zijn, is weinig aantrekkelijk. En wanneer de gebruikelijke trucjes niet werken, kan het verlangen naar een stem uit de hemel heel groot worden. Een stem zoals die tegen Samuel sprak, en tegen andere profeten; die zei dat juist zij uitgekozen waren voor een taak, voor een functie in een groter plan. Het komt er op neer dat zaken alleen imponerend mogen zijn, voor zover ze kunnen worden begrepen, of in ieder geval geclassificeerd.
Nog een laatste keer zal ik op de parallel met dromen wijzen. Dromen zijn een boodschap van een andere wereld. Van voor de Egyptenaren, tot na Freud, heeft men zich bezig gehouden met de interpretatie hiervan. De eerste optie die altijd werd verworpen, is dat dromen, ook al maken ze door hun levendigheid en absurditeit zoveel indruk, eenvoudig niets betekenen.
Het gehele bestaan
Verschillende fysici hebben er op gewezen hoe toevallig het is dat er levende, denkende wezens ontstaan zijn. Als van vele factoren de gegevens ook maar iets anders zouden zijn (positie van de aarde, sterke van verschillende krachten, etc.) dan was de mens er nooit geweest. Behalve God zijn er nog andere verklaringen van dit bizarre feit gegeven. Zo zijn er bijvoorbeeld verschillende versies van het zogenaamde antropisch principe. Een van de manieren om het te formuleren is als volgt.
De vraag naar de noodzaak van het bestaan van denkende wezens moet logisch gezien altijd bevestigend beantwoord worden. Als die wezens er niet zouden zijn, zou de vraag namelijk niet gesteld kunnen worden. Zodra zij wel gesteld wordt, impliceert dit dat zij bevestigend beantwoord moet worden. De natuurkundige Ad Lagendijk zag in dit principe niet meer diepgang dan in de carnavalskraker: ik ben zo blij, zo blij, dat mijn neus van voren zit en niet opzij. Nog gekker dan om het eventueel noodzakelijke bestaan van de mens in overweging te nemen, is om je af te vragen hoe het kan dat het geheel van alles wat bestaat er daadwerkelijk is. De weinige natuurwetenschappers die zich hiermee bezig houden (zoals bijvoorbeeld Paul Davies), begrijpen wel dat het lastig is om daar een wetenschappelijk antwoord op te geven. Zodra je een perfecte verklaring zou vinden, zou je je af kunnen vragen hoe die alles verklarende oorzaak in het bestaan is geroepen. (En zelfs de spitsvondige grap dat het heelal op oneindig veel manieren er kan zijn en maar op één manier niet, waardoor er dus een oneindige kans op een bestaand heelal is, zelfs deze gedachte veronderstelt al het bestaan van zaken als tijd, logica. Gelovigen hebben soms wel een antwoord op de impertinente vraag hoe de Schepper zelf dan wel ontstaan of geschapen mag zijn, hoewel dat amper bevredigend genoemd kan worden: de brandstapel.
Gezien het feit dat de twee grote betekenisverleners, wetenschap en religie, hier beide verstek laten gaan, is het eigenlijk krankzinnig dat niet iedereen als dronken over straat rond zwalkt in voortdurende grote verbijstering over het vooralsnog toevallige karakter van het bestaan als zodanig.
Coda
In een poging de schijnbaarheid van de verschijnselen niet te miskennen, heb ik de ervaring van het toeval geschetst als een signaal dat de aandacht trekt doordat het nadrukkelijk (nog) niets te betekenen heeft. In termen van communicatie is toeval het meest onfatsoenlijke. Alsof je, wanneer de telefoon rinkelt, de hoorn opneemt en je alleen maar wat achtergrondgeluiden hoort. Verder is er alleen je eigen stem te beluisteren, die ‘hallo? hallo?’ zegt. Lang houd je dat niet vol. De toevalservaring staat op gespannen voet met de waardering van verhalen, in welke zin dan ook. Ze lijkt er om te vragen om ontkend te worden. Toeval is een teken van een andere wereld. Om nu meteen te zeggen dat zij de wereld van het onverklaarbare is, veronderstelt al te veel kennis. In ieder geval is zij het domein van het onverklaarde. Iets waarvan je alleen kunt zeggen dat je het nog niet kent: toeval is een groet van een vreemde. Een symptoom van iets waarvan je niet weet of het gezond of ongezond is. Het samenvallen van het bekende en het onbekende. De plaats waar het duister oplicht. Een labyrint zonder ingang. Een oorzaak zonder gevolg. Een muisje met een onzichtbaar staartje.
René van Delft
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat een reactie achter