woensdag 28 december 2011

Geen verleden of toekomst, maar Zijn in het Nu

Bomans en katten

Van Bomans zijn beelden bekend waarin hij een poes uit een bureaula tovert en dan nog een jonkie. En op de voorkant van De wereld van Godfried Bomans, is hij afgebeeld met vier jonge katten die hij naar zijn hand wil zetten. In hetzelfde boek is nog een foto te zien van de schakende Bomans, met een zwarte kat op de schouders.

Bomans had duidelijk wat met katten, maar wat? Dat heeft hij, in twee stukjes uiteengezet.

Katten

Uw vraag, van welke dieren ik het meeste houd, kan ik met stelligheid beantwoorden: van katten. In het algemeen vallen dierenvrienden in twee groepen uiteen: hondenhouders en kattenliefhebbers. Let op de woorden: een hond kan men houden, een kat kan men alleen liefhebben. Katten laten zich niet houden, het zijn volkomen zelfstandige dieren, die hun eigen leven leiden. Ziedaar de reden van mijn voorkeur.

De kernvraag, die aan deze keuze ten grondslag ligt, luidt: wat verwacht men van dieren? Verwacht u trouw, begrip, aanhankelijkheid? Kies dan een hond. Maar ik verwacht dit niet. Ik verwacht die eigenschappen van mijn vrienden en wens die taak niet overgenomen te zien door een dier. Een hond heeft iets menselijks. Maar dat is nu juist niet, wat ik van dieren hoop te krijgen. Wat zij mij geven moeten, is het totaal andersoortige van hun wezen. Ik vind het verkwikkend om naar een kat te kijken, omdat een kat niets met mij te maken heeft. Hij trekt zich geen bal van mij aan, hij heeft geen enkele relatie tot mij en wenst die ook niet te hebben. In zijn afgesloten dierlijkheid is hij een autonoom, van mij totaal verschillend wezen en ik vind het heerlijk om die vreemde zelfstandigheid te observeren.

Dit is het, wat ik in dieren zoek: het ... andere. Volgzaamheid en wederzijds begrip zou die illusie slechts verstoren en een kat doet daar ook niet de minste poging toe. Misschien begrijpt hij mij volkomen, maar hij geeft daar niet het geringste blijk van. Wij laten elkander alleen en wij genieten van het wederzijds misverstand.

4 oktober 1961,
Werken VII, p. 324

Katten vind ik verrukkelijke beesten. Niemand kan zeggen dat hij tot het innerlijk van een kat is doorgedrongen. Het zijn zwijgzame, trotse, ongenaakbare, superbe dieren, van kop tot staart vervuld van een supreme minachting voor wat wij, mensen, denken en doen. Grote persoonlijkheden zijn het, gesloten en even ontoegankelijk als Boeddhistische kluizenaars. Van alle levende wezens zijn zij het verst gevorderd in de kunst van het genieten. De zaligheid van een kat, die met toegeknepen ogen in de zon ligt te spinnen, is met geen enkele andere genieting te vergelijken.

De kunst van het zich gelukkig voelen is hierin gelegen, dat men geheel en al opgaat in het moment van Nu. Mensen kunnen dat niet. Zij denken, ook in de behagelijke situaties, of aan gisteren of aan morgen. Dieren kunnen dat wel. Zij kunnen juist dat andere niet. Zij Zijn, in de meest volstrekte zin van het woord. Wij worden of waren altijd. De charme van het omgaan met dieren ligt hierin, dat wij verkeren met schepselen, die in een voortdurende Zijnstoestand leven. Dat is hun grootste talent. Bij katten nu is het woord talent te zwak. Het zijn genieën in dit opzicht. Geniale genieters. Zij zijn ook de enige dieren, die ter openbaring van hun gelukstoestand een apart geluid voortbrengen. Ook wij doen dit, als wij lachen. Maar het spinnen van een kat is meer dan dat. Het is een hoorbare glimlach, de glimlach, tot geluid geworden, uitdrukking van het volledige Zijn binnen proporties, die wij niet kennen.

Oktober 1950
Werken VII, p. 140-141

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Laat een reactie achter