Posts tonen met het label Harrie Jekkers. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Harrie Jekkers. Alle posts tonen

dinsdag 22 januari 2013

Het heeft vannacht zo hard gevroren



Het heeft vannacht zo hard gevroren
Dat het ijs nu eindelijk houdt.
Dus trek je trui aan, pak je noren
Je muts over je oren, dan heb je het niet koud
schaatsen, schaatsen, schaatsen.
 
Kris, kras over de plas, glijden over het ijs
Kop over kop, om beurten voorop,
Rijden door een wit paradijs
Over het kanaal, linksaf allemaal.

Pootje over door de bocht
Handen op je rug, bukken bij de brug
Wat een schitterende tocht!
Ik zou het allerliefste voor eeuwig blijven schaatsen.

Schaatsen, iets mooiers is er niet
Dan lange slagen maken en het ijs horen kraken
Midden op de plas, of scheuren langs het riet
Schaatsen, schaatsen, schaatsen.

Voor mijn part gaat het zo hard vriezen
Dat morgen op het weerbericht
Erwin Krol de kijker waarschuwt:
Morgen vriest de Noordzee dicht
Schaatsen, schaatsen, schaatsen.
 
Vlug terug, wind in de rug, nog even er hard tegenaan
De zon staat al laag, genoeg voor vandaag
tijd om naar huis toe te gaan
Mooi als allerlaatste in de schemer schaatsen
In een langgerekte rij
Nog tien minuten rijden, nog effe lekker glijden
En dan is het weer voorbij.

Morgen ga ik lekker de hele dag weer schaatsen
Schaatsen, ik hou mijn schaatsen aan
Ik ga ermee naar bed, ik heb de wekker al gezet
Om morgen weer als eerste op het ijs te staan!
Schaatsen, schaatsen, schaatsen.

Harrie Jekkers en Koos Meinderts.
Van de cd: Wind tegen, wind mee

maandag 12 november 2012

De man in de wolken

Hoe de man in de wolken eigenlijk heette
En waar hij vandaan kwam, was onbekend.
In het dorp beneden wou ook niemand dat weten
De man in de wolken, zo stond hij bekend.

De man in de wolken kwam nooit naar beneden
Alleen, maar volmaakt gelukkig was hij
En dat had een bijzondere reden.

Aan de muur van zijn huis hing een prachtschilderij.
De man in de wolken kon er uren naar kijken
In schoonheid gingen zijn dagen voorbij.
Een hoger geluk kon hij niet bereiken
Dan kijken en kijken naar het prachtschilderij.

En vaak zag je mensen naar boven toe lopen
Naar de man in de wolken met het prachtschilderij.
De deur van zijn huis stond voor iedereen open
Kom er maar in, zei hij altijd gastvrij.

En iedereen gaf hem omdat het zo hoorde
Een brood of wat wijn, als een soort van entree.
Dat was door de jaren gewoonte geworden
Voor de man in de wolken nam je iets mee.

En op een stoel naast de man in de wolken gezeten
Werd alles opeens zo helder als glas.
Het prachtschilderij deed je even vergeten
Hoe treurig en lelijk het leven soms was.

Het was een landschap zo mooi, zo schitterend leeg
Zo moest het geweest zijn toen de wereld begon.
Je kon zien hoe alles een vorm en een kleur kreeg
In het licht van een eindeloos opgaande zon.

Op een dag kreeg de man in de wolken bezoek
Van een vreemdeling die hem een hand gaf en zei
U schijnt de bezitter te zijn van een doek
Dat beneden bekend staat als het prachtschilderij.

De man in de wolken zei komt u maar binnen.
De vreemdeling ging voor het landschap staan
En raakte vervolgens totaal buiten zinnen.
Het is niet te geloven, hoe komt u hieraan
Een meesterwerk en kijk toch eens even
Compleet met lijst en signatuur.
Meneer, u bent binnen voor de rest van uw leven
Hier hangt een gigantisch fortuin aan de muur.

De man in de wolken wilde vergeten
Wat de vreemdeling hem die dag had verteld
Maar er was iets veranderd, alleen door te weten
Dat schoonheid was uit te drukken in geld.
Tegen bezoekers zei hij steeds vaker
Raak het niet aan, kom niet te dichtbij.
Hij veranderde langzaam in een bewaker
Een voorzichtige man met een prachtschilderij.

En toen kwam de angst en kwamen de dromen
Dieven die schreeuwden kom hier met dat doek.
En zo is het slot op zijn voordeur gekomen
En kreeg de man in de wolken steeds minder bezoek.

Het was een landschap zo mooi, zo schitterend leeg
Zo moest het geweest zijn toen de wereld begon.
Je kon zien hoe alles een vorm en een kleur kreeg
In het licht van een eindeloos opgaande zon.

De man in de wolken dacht soms nog even
Terug aan de tijd toen het prachtschilderij
Nog aan iedereen troost en warmte kon geven.
Maar zo mocht hij niet denken, die tijd was voorbij.
Hij moest het beschermen, desnoods met zijn leven
Dat was hij aan de schoonheid van het landschap verplicht.

Een diefstal zou hij zichzelf nooit vergeven
Dus deed hij alles wat dicht kon nog dichter dan dicht.
Maar toch werd bij banger, geen nacht die voorbijging
Of hij hoorde de dieven en ze vonden het vast
Want ze wiste dat het bij hem aan de muur hing

En toen sloot hij het landschap op in een kast.
Maar de plek waar het prachtschilderij had gehangen
Werd leger en leger en op den duur
Werd de man in de wolken gek van verlangen
En hing hij het landschap terug aan de muur.
Die nacht heeft hij uren en uren gekeken
Naar de vormen, de kleuren en de opgaande zon
Maar de glans was verloren, de schoonheid geweken
Alsof hij niet meer goed kijken kon.

Toen opeens zag hij alles zo helder als glas
Daar hing in een lijst zijn angst aan de muur
Die nacht in de wolken begreep hij dat pas
En smeet hij het prachtschilderij in het vuur.
De man in de wolken zag het landschap verkleuren
En de opgaande zon in vlammen opgaan.
Toen stond hij op, deed het slot van zijn deur
En verbaasd bleef de man in de wolken toen staan.
Hij zag een landschap zo mooi, zo schitterend leeg

Zo moest het geweest zijn toen de wereld begon.
Hij zag hoe alles een vorm en een kleur kreeg
In het licht van een prachtige opgaande zon.

Harrie Jekkers

dinsdag 18 september 2012

De ballade van de dood


Er was eens een koning, machtig en groot,
Die had slechts één vijand, en dat was de dood.
Waarom moest de dood toch zijn leven bederven?
Waarom was hij zo bang, zo bang om te sterven?

De koning ontbood toen al zijn geleerden,
Die te paard en per koets aan het hof arriveerden.
"Môge geleerden", zei de koning beleefd,
"Ik zit met een vraag waar niemand antwoord op heeft."

De jongste geleerde, een ijdele snaak,
Zei: "Vraagt u eens Sire, vraagt u maar raak.
Wilt u soms weten hoeveel sterren er zijn?
Of hoe zwaar al het zand weegt van de grote woestijn?
Of hoe de belasting massaal wordt ontdoken,
Of hoe …" maar toen werd hij abrupt onderbroken.

"Welnee" zei de koning, een tikje afwezig,
"Waarom gaan we dood? Kijk, dát houdt me bezig."
Niet één der geleerden had zo'n vraag verwacht.
"Al sla je me dood …" zei de jongste heel zacht.

De oudste geleerde nam toen het woord,
En zei: "Sire, sommige mensen worden vermoord.
Anderen komen per ongeluk om,
Maar de meeste sterven gewoon, van ouderdom."

De koning zei kribbig: "Ja, dat wist ik allang,
Maar wat is toch de dood? En waarom ben ik zo bang?"
En toen sprak de knapste geleerde:

"Sire, mag ik soms eens even?
Misschien moet u, hoogheid, met de dood leren leven."

De koning sprong op, zijn woede was groot,
En hij schreeuwde: "Ik eis een antwoord. Wat is de dood?!"

En toen sprak een geleerde met veel fantasie:
"Zal ik u eens zeggen hoe ik dat nu zie?
Kijk, de dood komt je halen, de dood raakt je aan,
Dus de dood met in levende lijve bestaan.
We moeten hem vangen, dan zijn we er af,
Leve het leven! Weg met het graf!"

"Ach de dood", zei de knapste, "is niet te verslaan,
Want als je hem beetpakt dan ga je eraan."
Maar toen kreeg de koning een schitterend plan,
Hij zei: "ik ken een stokoude doodzieke man.
Hij heeft, schat ik, nog maar een uurtje te gaan,
Dus de dood komt hem halen, de dood komt eraan.
We bouwen een glazen kooi om zijn bed,
En de deur wordt uitnodigend open gezet.
Is de dood eenmaal binnen, op weg naar zijn prooi,
Dan sluiten wij snel de deur van de kooi."

Aldus werd besloten, men ging aan de slag,
De dood werd gevangen, nog diezelfde dag.
Treurig en somber zat ie achter het glas,
Alsof ie een levend museumstuk was.

En nog nooit was het volk zo gelukkig geweest,
Jaren en jaren vierde men feest.
Maar op den duur ging het feesten vervelen,
En ging men gevaarlijke spelletjes spelen.
Men sprong van torens in diepe ravijnen,
Men stoeide met leeuwen en wilde zwijnen.
Men dronk liters en liters vergiftigde wijn,
En voerde wat oorlog, gewoon … voor de gein.

Ja, niemand ging dood, geen mens ging verloren,
Maar er werden wel steeds nieuwe baby's geboren.
Het werd alsmaar drukker, men kreeg het benauwd,
Er werden zelfs mensen de zee in gedouwd.
En honderd jaar later was de lol er vanaf,
En ging men weer verlangen, naar de rust van het graf.

En de koning dacht: "goed, ik ben niet meer zo bang,
Maar ik vind alles zo saai, en ik regeer al zo lang."
Opnieuw riep hij zijn geleerden bijeen,
En hij riep: "Wat een ellende! Waar moet dit heen?"

De jongste geleerde, inmiddels al zo'n drie eeuwen oud,
Zei: "Bevrijdt toch de dood, want zo gaat het fout!"
Maar de knapste zei: "Ja, maar wie laat hem los?
Want wie de deur open doet is als eerste de klos."

En de koning stond op en hij sprak theatraal:
"Laat mij het maar doen, gegroet allemaal!
Mijn angst voor de dood is nu wel genezen,
Ik heb, geloof ik, meer van het eeuwige leven te vrezen."

En hij schreed naar de kooi, machtig en groot,
En stierf in de armen van de gretige dood.
"Leve de dood!" riep het volk dol gelukkig,
En ze leefden nog lang, en stierven … gelukkig!

Harry Jekkers

donderdag 2 februari 2012

Mijn ikken


Soms roep ik mijn ikken bij elkaar
Ik heb inmiddels al een aardig reservoir
En als ik dan vraag: "He welke ik is eigenlijk waar"
"Ik, ik, ik", roepen mijn ikken dan door elkaar.
En dan zwaai ik met mijn voorzittershamer
Verzoek om stilte in mijn bovenkamer
En dan geef ik met een vorstelijk gebaar
Het woord aan mijn ik van negen jaar
Hij woont nog in mijn binnenkant.

Kijk, daar loopt-ie met een gulden voor de kapper
Maar hij geeft zijn gulden uit aan veterdrop.
Want hij vindt: 't maar een stomme lul, die kapper
Wat je ook vraagt, hij knipt altijd zo'n stekelkop.
Kijk hem daar nou huilend op de gang staan
Hij is er weer een keertje uitgezet
Omdat-ie, en dat was gewaagd
Bij godsdienst heeft gevraagd
"Pater, God die weet toch alles?"
"Dus hij weet ook wat ik wil"
"Als dat dan het geval is, heb ik toch geen vrije wil!"

Kijk, daar bindt-ie met een elastiekje
Vier pennen op een rijtje naast elkaar
Omdat-ie na moet blijven, strafwerk moet schrijven
Met vier pennen is hij lekker sneller klaar.
Kijk hem daar nu eens fantastisch scoren
Juichend loopt ie terug over het plein
"Goed he, met zijn linkerbeen"
"Hoezo? Hij was er overheen!"
"Joh, hij was er helemaal niet overheen"
Roept hij over het plein
"Joh, dat leek maar zo d'r overheen
Dat komt door die keeper joh
Die is veel te klein!"

Kijk, daar loopt-ie met zijn rood-oranje vlieger
Naar het landje waar je zo goed vliegeren kan
Zijn vlieger klimt omhoog, nog hoger dan de regenboog
En dan verstuurt-ie langs de draad een telegram
Waarop-ie met een potlood heeft geschreven
"Sorry God, misschien een beetje raar
Maar ik wil iets hebben, wat zelfs Sinterklaas maar niet wil geven
Ik wil zo graag een Lassiehond, met van dat Lassiehaar
Een Lassiehond, met van dat Lassiehaar"

Kijk, daar wordt-ie wakker in de winter
Hij kan even niet geloven wat ie ziet
Moet je horen hoe ie schreeuwt
"Het heeft vannacht gesneeuwd!"
Moet je zien hoe snel-ie in zijn kleren schiet.
Kijk hem daar nu kwaad op Sinterklaas zijn
Wat-ie gekregen heeft, vindt ie geen flikker aan
Hij vindt het: 'achterlijk en stom
Vooral die goudvis in die kom!'
Op zijn verlanglijst stond een Lassie boven aan.

En in de lente gaat-ie kikkervisjes vangen
En in de zomer fietst-ie helemaal naar Wassenaar
Hij knikkert in de knikkertijd
Daar raakt-ie dan zijn knikkers kwijt
Dan huilt-ie thuis weer nieuwe bij elkaar.

Ach, mijn ik van negen jaar die alles meeheeft
Die door zijn moeder op zijn wenken wordt bediend.
Hij snapt niet dat-ie in een paradijs leeft
Dat zijn vader elke dag voor hem verdiend.
Maar het stomste van mijn ik van negen jaar is
Dat weet ik zeker, omdat ik hem goed ken
Het stomste wat-ie wil, met zijn kleine vrije wil
Hij wil groot zijn, net zo groot als ik nu ben
Hij wil groot zijn, net zo groot, als ik nu ben.

Soms roep ik mijn ikken bij elkaar
Het woord is nu aan mijn ik van twintig jaar
Mijn ik van twintig jaar, die denkt in uitroeptekens
In zwart en wit, dwars tegen alles in
Gematigd en voorzichtig zijn, vindt-ie
Water bij de wijn
Hij wil alles of niks en niks er tussen in.
En later, joh, da's voor hem allang begonnen
Hij heeft genoeg aan een akoestische gitaar
En dat later zal er trouwens later anders uitzien
Voor 'The times they're changing', reken maar.

Kijk, daar zit-ie op zijn kamer met zijn vrienden
Hij heeft die middag alle platenzaken afgezocht
En voor het geld dat-ie op zaterdag verdiend heeft
De nieuwste van Bob Dylan net gekocht.
Kijk, ze drinken en ze praten over vriendschap
Die zal voor eeuwig zijn, 'an everlasting song'
Ze gaan nooit meer uit elkaar, zeker weten, reken maar.
En Bob Dylan zingt: 'May you stay forever young!'
En Dylan zingt 'May you stay forever young!'

Een rugzak vol met idealen, dat is mijn ik van twintig jaar
Dat wordt later bakzeil halen, want die zak is veel te zwaar.
Soms roep ik mijn ikken bij elkaar
Het woord is nu aan mijn ik van dertig jaar.

Mijn ik van dertig jaar is teruggekomen
Van: "Zeker weten, zwart en wit" en "Ik heb gelijk!"
Hij nuanceert met zijn verstand
De waarheid tot een diamant
Die steeds van kleur verandert als je anders kijkt.
Hij geeft absoluut het voordeel aan de twijfel
Maar soms krijgt-ie opeens zo'n heimwee naar
Dat stompzinnige geloof in idealen
Van zijn uitgesproken ik van twintig jaar.

Kijk, daar kiest-ie nog een keertje voor de vrijheid
Maakt z'n verkering uit en zegt z'n baantje op
Maar hij heeft veel te snel beslist, zich vreselijk vergist
Hij kan geen kant met al die nieuwe vrijheid op.
Kijk, daar wordt-ie wakker met een kater
De grote ongebonden, vrije twijfelaar
Ach, kwam zijn moeder maar, met een glaasje water
Ach, was-ie maar weer veilig negen jaar.

Ach, mijn ik van dertig jaar, wordt nooit geen negen meer
Hij wordt al aangesproken met: meneer.

Laatst riep ik weer mijn ikken bij elkaar
En toen ik weer eens vroeg "He‚ welke ik is eigenlijk waar?"
Zeiden mijn ikken opeens: "Zeg jij het maar
Jij bent de oudste, de ik van veertig jaar!"
En toen ik zei: "Dat zou ik eigenlijk niet weten"
Zeiden mijn ikken: "Da's helemaal niet waar
Weet je wat jij bent, joh? Je bent ons niet vergeten
Daarom roep je ons nog altijd bij elkaar"

Je bent die jongen met die rood-oranje vlieger
Die af en toe nog blij is als het sneeuwt
Je bent die jongen met lang haar
Van twintig jaar, met een gitaar.
Die af en toe nog weleens over onrecht schreeuwt
En soms ben je die jongen weer van dertig
Van: "Ik weet niet, misschien, bekijk het maar"
Je bent een dromer, een drammer, een twijfelaar
Een ik van veertig jaar, die nog geen ikje is vergeten
En nog vaak van ons wil weten
Maak ik jullie af en toe nog wel eens waar.

Harrie Jekkers